www.wandelende-takken.nl.tt
Eitjes: op deze site te bestellen!

 

 
Home › verzorging
De Indische wandelende tak (Carausius morosus) is net als alle andere soorten wandelende takken een planteneter.



  • Uitleg :: Algemene verzorging ::

    Deze soort is erg makkelijk te houden hij is daarom ook zeer geschikt voor beginnende liefhebbers.
    De dieren stellen weinig eisen aan hun omgeving. Een bak, afsteloten met horregaas is prima! Gebruik geen plastic folie met gaatjes, wandelende takken hebben een goede ventilatie nodig. Gebruik ook niet het deksel op de plastic vissenbakken die je in de dierenzaak kunt krijgen. Daarin zitten meestal te grote gaatjes in waardoor de diertjes makkelijk kunnen ontsnappen. Als de takjes groter zijn, zijn die deksels wel weer heel erg handig. Op de bodum kun je zand leggen maar keukenpapier is handiger.

    Zorg één keer in de week voor verse voedselplanten (klimop, braam) die je in een potje met water zet.

    *(TIP)(gebruik een potje met een plastic deksel hier kun je kleine kruisjes in snijden waar je de voedselplanten makkelijk doorheen kunt steken hierdoor blijven de voedeltakken stevig vast zitten en is er geen ruimte waar de wandelende takjes door de gaatjes in het water kunnen vallen; wandelende takken kunnen namelijk niet zwemmen!).

    Besproei met een plantenspuit eens in de 2 dagen de voedselplantjes NIET op de wandelende takken spuiten dit vinden ze niet fijn, ze kunnen er zelfs door verdrinken. Controleer ook altijd of er geen schoonmaakmiddel in de plantenspuit zit/heeft gezeten koop dan een nieuwe.

    Heb je jonge takjes (nimfen) in je bak knip dan de harde randen van de voedselplanten zij kunnen dit nog niet doorbijten.



  • :: Eitjes ::

    De eieren komen in grote hoeveelheden uit. Door het grote uitkomst percentage is het aangeraden om maar een klein aantal eieren te sparen. De eitjes zien er uit als kleine bruine bolletjes met een doorsnee van ongeveer 2 milimeter.

    Veel mensen "zeggen" het verschil tussen een eitje en poep niet goed te kunnen zien
    Maar als e naar het plaatje hiernaast kijkt is er duidelijk een verschil te zien.
    Er zit een soort geel-achtig dopje op.

    Ze komen bij kamertemperatuur na ongeveer 3 maanden uit.

    Uit de eitjes komen kleine takjes (nimfen) met een lengte van ongeveer anderhalve centimeter.

    Vaak blijft het eitje nog een tijd aan een poot of aan de staart hangen. Dat maakt niets uit, want het eitje valt er vanzelf af. Trek het er niet zelf af, want dan kan je het beestje verwonden.

  • :: Nimfen ::

    Jonge wandelende takjes beginnen vanaf dag 1 te eten.
    Geef ze in hun eerste weken jonge scheuten klimop (hedera), waarvan ze de blaadjes opeten.
    Later kunnen ze wat oudere scheuten krijgen, maar in het begin zijn alleen de kleinste blaadjes zacht genoeg.
    Als er ook grote exemplaren in de bak zitten, dan mogen er ook oudere scheuten in.
    De grotere vreten de harde bladranden weg en de kleintjes kunnen dan de rest van het blad wel aan.
    Je kan ze ook takken met bladeren van een braamstruik geven, ook verse takken met blaadjes van een ligusterhaag willen ze nog wel eens opeten.
    Je ziet snel genoeg of ze eten (en blijven eten) aan de bladranden.
    De dieren knabbelen de bladeren 'sikkelvormig' af, zittend op één plaats eten ze in het rond, hoe kleiner de dieren, hoe kleiner de boog.

  • :: Volwassen takken ::


    Wandelende takken vervellen 6 keer voor ze volwassen zijn.
    Ze eten vaak hun eigen huid op dus laat die in de bak zitten.
    Laat takken die aan het vervellen zijn met rust. Ze zijn dan erg kwetsbaar.
    Na de laatste vervelling beginnen de takken vanzelf eieren te leggen.
    Bewaar een paar eieren en geef de andere weg, want anders krijg je in no time honderden takken.
    Een andere manier, als je echt niet van de eitjes afkomt is invriezen.
    Wandelende takken die last hebben van overbevolking eten elkaar op en zo onstaat er kannibalsime.
    Indische wandelende takken zijn voor 99,9% vrouwelijk en planten zich zonder mannetje voort.
    Een mannetje is te herkennen aan zijn afwijkende uiterlijk (kleiner, slank en bruin).
    Mannetjes zijn dus zelden te vinden. Gynadromorfen komen iets vaker voor (vrouwtjes die mannelijke kenmerken hebben).
    Deze gedragen zich net als echte mannetjes, en proberen zelfs te paren (wat uiteraard niet zal lukken).
    Gynadromorfen verkrijg je bij deze soort als je de eitjes op een hoge temperatuur gaan incuberen (uitbroeden).
    Bij meer dan 30°C zal je zeker succes hebben.

  •